Het leven en werk van Mies van Oppenraaij
Recente Tweets
Levensloop

Eerste levensjaren in Nederlands-Indië, 1910-1914

Mies van Oppenraaij wordt in 1910 geboren in Soerabaja in– toen nog– Nederlands-Indië als tweede dochter van rechter George van Oppenraaij en zijn vrouw Non (Isoline) Kramer. Mies brengt haar eerste vier levensjaren door op Java. Het zijn voor haar heerlijke kinderjaren in een gelukkig gezin en een paradijselijke omgeving tussen de tropische planten en dieren. Deze ervaring zal van blijvende invloed zijn op haar leven en werk.

In de zomer van 1914 gaat moeder Non met haar drie kinderen voor verlof terug naar Nederland. Het is de bedoeling dat vader George hen later zal volgen. Het loopt echter anders. Onverwacht worden alle verloven van leden van de rechterlijke macht in Indië ingetrokken en in plaats van dat hij verlof krijgt, wordt George overgeplaatst naar Madoera, waar hij een corrupte landraad (rechtbank) aantreft. Hij wil er stevig de bezem doorhalen, maar ver komt hij daar niet mee. Hij krijgt tyfus en na een kort ziekbed in Soerabaja overlijdt hij in januari 1915, nog maar 33 jaar oud.

 

Jeugdjaren in Amsterdam, 1914-1922

Non, haar drie kinderen en de baboe arriveren in september 1914 in Amsterdam na een zeereis die nog langer duurt dan gewoonlijk vanwege oponthoud in Le Havre, gevolg van het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Verbijsterd vernemen Non en haar kinderen op 7 januari 1915 dat George is overleden. Non staat er nu alleen voor. Wel heeft ze veel steun aan haar kunstzinnige vriendin Phemia Molkenboer, telg uit de Amsterdamse kunstenaarsfamilie Molkenboer.

Mies groeit op in een  Amsterdams bovenhuis en trekt op de lagere school reeds de aandacht met haar tekeningen. Hierbij wordt ze gestimuleerd door haar moeder en “tante Pheem”, die beiden in Amsterdam hun opleiding aan de Rijks Normaalschool voor Teekenonderwijs hebben gevolgd. Zowel in huis als bij de zusters op school heerst een streng katholieke sfeer. Non, zonder enige vorm van religie opgegroeid, was onder invloed van haar zeer katholieke verloofde George en diens oom Pater Rudolf van Oppenraaij S.J. vóór haar huwelijk uit overtuiging katholiek geworden.

 

Verhuizing naar Nijmegen, kostschool in Venray en de Academie in Arnhem, 1914-1935

In 1922 verhuist het gezin naar Nijmegen. Van daaruit vertrekt Mies, bijna 12 jaar oud, naar het meisjespensionaat Jerusalem in Venray dat geleid wordt door de zusters Ursulinen. Daar heeft de zus van haar moeder, haar eveneens katholiek geworden en bij de Ursulinen ingetreden kunstzinnige tante Bé, oftewel mère Ancilla, een eigen tekenatelier. Tekenfanaat Mies is daar vaak te vinden. Na drie jaar gymnasium mag ze Venray verlaten om een opleiding te gaan volgen aan de tekenacademie “Kunstoefening” in Arnhem.

Vanaf 1927 maakt ze tekeningen en versjes voor het kindertijdschrift Weekblaadje voor de Roomsche Jeugd. Ook illustreert ze veel zelf geschreven verhalen, maar de meeste worden niet gepubliceerd. Haar kinderboek Van het vreemde woud wordt in 1928 uitgegeven door uitgeverij Van Munster. Het betreft een griezelverhaal met een exotisch tintje omdat Mies het in Japan laat spelen.Voor het blad De vrouw en haar huis maakt Mies vanaf 1930 vele, vaak religieuze illustraties en in 1931 illustreert Mies een misboekje voor kinderen. Ook tekent ze communieprentjes en prentjes voor de Grote Feestdagen, zoals Kerstmis, Allerheiligen en Sacramentsdag.

In 1933 verschijnt Van Oorlog en Vrede in twee delen met tekeningen van Mies. Het is een uitgave van de R.K. Vredesbond. Uitgever Paul Brand is gecharmeerd van de werken van Mies en hij geeft haar opdracht het boek Een meisje en een jongetje van Annie Salomons te illustreren. Al gaat het boek over kinderen, het is een boek voor volwassenen en dan nog wel met kritische noten over opvoeding en benadering van meisjes in deze tijd. Lang voordat de emancipatie van vrouwen in Nederland gestalte krijgt, komt Annie Salomons al op voor de onafhankelijkheid en zelfstandigheid van de vrouw, een onderwerp dat Mies zeer aanspreekt. Ze zal later dan ook altijd voor de vrouw in de bres springen.

 

München, 1935-1938, de oorlogsjaren 1940-1945 

In 1935 gaat Mies naar München om aan de internationaal gerenommeerde Akademie der Bildenden Künste religieuze kunst te gaan studeren. Ze leert er de techniek van het maken van fresco's en glas-in-loodramen. Samen met haar vriend en latere directeur van de Akademie prof. Franz Nagel werkt ze in kerken nabij München aan fresco's, die Franz daarvoor in opdracht heeft ontworpen. Voor de kerk in Dürrwangen ontwerpt ze ook nog een glas-in-loodraam, het Cecilia-raam, dat achter in de kerk wordt geplaatst.

In 1938 krijgt de Akademie te maken met een verbod van de nationaal-socialisten op religieuze onderwerpen. De oorlogsdreiging is waarschijnlijk de reden dat ze na bijna drie jaar voorgoed naar Nederland terugkeert, naar haar moeder.

Mies moet de draad weer oppakken. De studietijd is voorbij en haar bestaan als kunstenares is begonnen. Ze moet opdrachten zien te krijgen.

Haar eerste opdracht wordt het maken van een fresco in het pensionaat "Jerusalem" van de zusters Ursulinen in Venray, het klooster waar haar tante, zuster Ancilla, ook als schilderes actief is. De fresco, die de heilige Joseph levensgroot uitbeeldt met het Christuskind en een kleinere engel, wordt helaas tijdens de oorlog bij vergissing door de engelsen verwoest tijdens het bombardement op het klooster.

Om meer kansen voor opdrachten te krijgen vestigt Mies zich in Amsterdam o.a. op de grote zolderetage bij kunstschilder Gerard Sluyter.

In 1940 krijgt Mies de opdracht om voor de H. Antoniuskerk op de Groenmarkt in Haarlem twaalf altaarpanelen te maken, voorstellende de negentien martelaren van Gorcum. In 1945 krijgt ze de opdracht om voor dezelfde kerk twee grote fresco's te schilderen voor de beide kapellen achter in de kerk. Voor de Antoniuskapel schildert ze de fresco "Antonius preekt voor de vissen" en voor de dorpskapel maakt ze de voorstelling "Jezus geneest de lamme bij het bad van Bethesda".

Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt haar Joodse vriend Jules Weijl op transport gesteld naar Westerbork. Mies, verontwaardigd over dit onrecht en over alles wat de Joden wordt aangedaan, komt in het verzet terecht. Ze vervalst persoonsbewijzen en brengt Joodse kinderen naar onderduikadressen in Limburg. In 1943 wordt ze zelf verraden en moet ze onderduiken. Onderduikadressen vindt ze in het Brabantse Schijndel, eerst bij kunstschilder Jan Heesters, later bij tekenares Zus Michels.

 

De jaren na de oorlog in Amsterdam 1945-1968

Na de oorlog krijgt Mies de opdracht voor het ontwerpen van drie glas-in-loodramen voor de Bonifatiuskerk te Zaandam en acht ramen voor de kapel van het Ursulineklooster, thans het Gemeentehuis te Venray. Ook voor het meisjesinternaat en het klooster zelf krijgt ze nog enkele opdrachten. 

Al haar ramen maakt Mies in samenwerking met glazenier Verhaar, de man die de ramen van het Rijksmuseum heeft gerestaureerd. Mies maakt de tekeningen, zoekt het glas uit en beschildert het. Hij snijdt het glas, brandt het in zijn electrische oven en zet alles in lood.

Mies werkt hard en produceert veel, vooral olieverfschilderijen. Tussendoor maakt ze studiereizen naar Frankrijk, Italië en Egypte. Onder invloed van haar Indonesische vriend Tjokro Hadikusumo verdiept ze zich in de islam.

Vanaf de jaren vijftig exposeert Mies regelmatig in binnen- en buitenland.

 

Definitief terug naar Nijmegen,1968

Als in 1968 de kunstschilder Erfman, bij wie Mies vanaf 1955 een etage huurt, overlijdt gaat Mies definitief terug naar Nijmegen om voor haar bejaarde moeder te zorgen. Bovendien kan ze toch niet langer meer schilderen omdat ze last heeft gekregen van reuma en het schilderen te zwaar en te pijnlijk is geworden. Na vele medische behandelingen kan ze na vijf jaar gelukkig weer aan het werk, maar schilderen met olieverf blijft te zwaar. Ze Mies schildert veel gouaches en aquarellen, waarin ze vaak de natuur, liefst wilde vegetatie, op kunstzinnige wijze vastlegt.

Naast tekenen en schilderen uit Mies zich ook via proza en poëzie. Ze geeft twee dichtbundels uit waaronder Kostbaar Ogenblik. In 1995 wint Mies met de drie gedichten Luxor, Paradijsverhaal (Indonesië) en Gezin (Indonesië) de poëzieprijs van de schrijfwedstrijd 55+ met als thema Verre Landen, uitgeschreven door De Lindenberg, Stedelijk Centrum voor Kunst & Cultuur te Nijmegen. Ook stuurt ze 35 jaar lang bijna wekelijks kritische brieven naar de Gelderlander o.a. over de achtergestelde rol van de vrouw in de Katholieke Kerk.

Mies is ruim vijftig jaar lid geweest van het Algemeen Kristelijk Kunstenaars Verbond (AKKV), In 1981 wordt het nieuwe verenigingsblad Vuur en Water opgezet. Samen met voorzitter Herman Reuser zet Mies zich twaalf jaar lang in voor de uitgave van het blad en voorziet ze het regelmatig van bijdragen, zowel in proza en poëzie als met illustraties.

Op 10 juni 1996 schenkt Mies aan de Gemeente Nijmegen twee gouaches die zij maakte vlak na het bombardement op Nijmegen in 1944. Als dank en waardering wordt haar door Burgemeester mr. E.M. d'Hondt van Nijmegen op dezelfde dag de Bronzen Bliksem (een afgietsel van een Romeinse vondst die enkele jaren daarvoor in Nijmegen werd gedaan) uitgereikt, een stoffelijke blijk van waardering voor haar verdiensten op het vlak van de kunst.

Op 30 april 1997 wordt Mies geridderd in de Orde van de Nederlandse Leeuw. In januari 1998 verschijnt haar autobiografie Schaduw en Coloriet. In september van datzelfde jaar overlijdt Mies in een verpleeghuis in Beneden-Leeuwen.

 

 

 

 

“Geloof is altijd de grondslag van haar werk en haar wezen geweest”

(Burgemeester d'Hondt in zijn toespraak bij de uitreiking van de Bronzen Bliksem).